Ecuador | Verder kijken dan je neus lang is

Verslag van projectvoorbereider Jiska Riphagen-Gietema over haar setupreis in Ecuador.

Een paar weken geleden. We landen na een lange reis in Quito om onze setup te beginnen. Het vliegveld is splinternieuw. Twee weken geleden blijkt het geopend te zijn. We rijden over een goed geasfalteerde weg naar het centrum van de stad. Even lijkt het alsof we ‘gewoon’ in een westers land zijn.  Slagbomen bij het vliegveld, nieuwe auto’s en bussen om ons heen, een tolweg en we kunnen in het begin ongestoord doorrijden. We kunnen even niet veel verder kijken dan deze nieuwe weg; waarvoor gingen we ook alweer met World Servants projecten naar Ecuador?

De volgende dag reizen we door naar Esmeraldas, één van de twee armste provincies in Ecuador. Van daaruit bezoeken Anne, mijn mede-projectvoorbereider, en ik de projecten van World Servants en haar partner MCCH. Hoe staat het ervoor met de projecten van afgelopen jaren? Welke projecten gaan we komende jaren samen doen? In Esmeraldas geeft de straat al meer een beeld van armoede. De stoepen zijn op sommige plekken slecht, er liggen grote plassen regenwater en veel vuilnis. Ook in deze stad hebben mensen het op het eerste gezicht best goed voor elkaar. ‘s Avonds worden we door vele toeterende taxi’s en feestelijke muziek uit onze slaap gehouden. We zien echter ook dichtgespijkerde huizen, waar wel mensen naar binnen gaan. We merken dat bij een forse regenbui het water op straat niet lekker wegloopt. Een enkele keer hebben we een kleine stroomstoring.

Dat het werk van World Servants wel degelijk nodig is, blijkt tijdens de dagen dat we de projecten bezoeken. Ver van de grote weg af, aan het eind van een zandpad, ligt bijvoorbeeld het dorp Cumbuchi. Daar zal komende zomer een schooltje worden gebouwd. We ontmoeten de mensen uit het dorp en bespreken samen wat het betekent dat de groep hier straks komt. We hebben het niet alleen over wat de groep dan gaat eten of waar ze moeten slapen, maar ook over het onderwijs dat de gemeenschap dan zelf moet gaan organiseren. Er blijkt al een juf te zijn: ze ziet uit naar de groep en heeft zin om in het dorp aan de slag te gaan. De kinderen gaan nu voor een deel niet naar school, wonen bij hun familie verder weg om daar naar school te gaan, of lopen iedere dag een dik uur om in een volgend dorp naar een overvolle school te gaan. In eerste instantie zien we dit niet, maar door met elkaar in gesprek te gaan leren we dat er veel meer aan de hand is.

En toch: als we weer wegrijden uit Cumbuchi heb ik een beetje een ongemakkelijk gevoel. Waarom bouwen de overheid van deze mensen eigenlijk niet zelf een school? Waarom komen ‘wij’ als groep dat doen? Zonder dat ik de vraag heb gesteld, krijg ik in een volgend dorp een antwoord. Hier is afgelopen jaar een school neergezet. Eén van de mannen uit het dorp vertelt dat hij de groep in zijn hart heeft gesloten. Ze hebben plezier gehad samen, de Nederlanders waren zo ontzettend leuk. Tussen neus en lippen door laat hij vallen dat de groep een voorbeeld voor de gemeenschap was, vooral omdat mannen en vrouwen in harmonie met elkaar samenwerkten. Als ik daar even wat verder op doorvraag, vertelt hij dat dat niet vanzelfsprekend is in de gemeenschap, maar dat de verhoudingen tussen mannen en vrouwen ten positieve zijn veranderd sinds de groep is geweest en dat hij nog regelmatig aan dat voorbeeld denkt. In een ander dorp vertelt een vrouw, ook zonder dat we dat hebben gevraagd, over de manier waarop de groep met kinderen om ging. De Nederlanders speelden met de kinderen en gaven ze aandacht; ze glimlacht en voegt er wederom aan toe dat dat hier niet zo normaal is. Dan vertelt ze verder dat ze heeft gezien dat kinderen opleven van die aandacht, dat ze haar eigen kinderen meer is gaan knuffelen en spelletjes met ze speelt. Haar kinderen mogen nu meer kind zijn.

Natuurlijk voeren we tijdens de voorbereidingsreizen ook lastige gesprekken met de gemeenschappen. Over de vloer die nog niet helemaal af is, over een gebouw waar beter gebruik van gemaakt kan worden of over hoe de gemeenschap het onderhoud van de school denkt te gaan regelen. Het voelt soms als een ‘inspectie’ van hun werkzaamheden. Tegelijkertijd zijn het juist de verhalen die ze vertellen, die ik mee naar huis neem. Over de kleine beelden van hoe het leven anders kan worden, over hoe de World Servants groepen daar (misschien onbewust) een voorbeeld in zijn geweest. Het zijn deze ontmoetingen die, hoe cliché ook, het verschil maken. Soms moet je er naar zoeken, en soms komen ze vrij eenvoudig op je af.

Jiska Riphagen-Gietema